zondag 7 november 2010

Competenties

De stage komt er aan een belangrijk onderdeel daarvan is er even bij stil staan waar je nu staat, dit kun je na aanleiding van de competenties het makkelijkst verdelen.

Een beschrijving van de SBL-competenties

Hieronder zijn de competenties met een beknopte toelichting beschreven.

1. Interpersoonlijk competent

De leraar vo en bve moet ervoor zorgen dat er in de groepen waarmee hij werkt, een prettig leef- en werkklimaat heerst.
Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo’n leraar schept een vriendelijke en coƶperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand.
Zo’n leraar bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen/deelnemers en zoekt in zijn interactie met de leerlingen/deelnemers een goede balans tussen:
• leiden en begeleiden
• sturen en volgen
• confronteren en verzoenen
• corrigeren en stimuleren

2. Pedagogisch competent

De leraar vo en bve moet de leerlingen/deelnemers helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden die o.a. een goed beeld heeft van zijn ambities en mogelijkheden.
Een leraar vo en bve die pedagogisch competent is, biedt de leerlingen/deelnemers in een veilige leer- en werkomgeving houvast en structuur bij de keuzes die zij moeten maken en hij bevordert dat zij zich verder kunnen ontwikkelen. Zo’n leraar zorgt er voor dat de leerlingen/deelnemers:
• weten dat ze erbij horen, welkom zijn en gewaardeerd worden
• op een respectvolle manier met elkaar omgaan en uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen
• initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken
• hun affiniteit en ambities leren ontdekken en op basis hiervan keuzes kunnen maken m.b.t. hun studie en loopbaan



3. Vakinhoudelijk en didactisch competent

De leraar vo en bve moet de leerlingen/deelnemers helpen zich de leerinhouden van een bepaald vak of beroep eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop die in het dagelijkse leven en in het werk gebruikt worden. Ook helpt hij de leerlingen/deelnemers zicht te krijgen op wat zij in de samenleving en in de wereld van het werken kunnen verwachten.
Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch competent is, creƫert een krachtige leeromgeving, o.a. door het leren in verband te brengen met realistische en voor de leerlingen/deelnemers relevante toepassingen van kennis in beroep en maatschappij
Zo’n leraar:
• stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten af op de leerlingen/deelnemers en houdt rekening met individuele verschillen
• bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijvoorbeeld mogelijkheden voor leren in en buiten school en leren in de context van de beroepsuitoefening
• motiveert de leerlingen/deelnemers voor hun leer- en werktaken, daagt hen uit om er het beste van te maken en helpt hen om ze met succes af te ronden
• leert de leerlingen/deelnemers leren en werken, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen

4. Organisatorisch competent

De leraar vo en bve draagt zorg voor de organisatorische zaken die samenhangen met zijn onderwijs en het leerproces van de leerlingen/deelnemers in de school en op de werkplek
De leraar vo en bve die organisatorisch competent is, zorgt ervoor dat de leerlingen/deelnemers een ordelijke en taakgerichte omgeving treffen
Waar het leren zich op verschillende plaatsen afspeelt (bijvoorbeeld op verschillende plaatsen in de school, stages, leerbedrijf, buitenschoolse projecten) zorgt de leraar (eventueel in samenspraak met andere begeleiders) voor afstemming tussen de verschillende plaatsen.
Zo’n leraar zorgt er dus voor dat de leerlingen/deelnemers:
• weten waar ze aan toe zijn e welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief
• weten wat ze moeten (of kunnen) doen, hoe en met welk doel ze dat moeten (of kunnen) doen.



5. Competent in samenwerken met collega’s

De leraar vo en bve moet ervoor zorgen dat zijn werk en dat van zijn collega’s in de school goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie.
Een leraar die competent is in het samenwerken met zijn collega’s, levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie.
Dat wil zeggen dat zo’n leraar:
• goed met collega’s communiceert en samenwerkt
• een constructieve bijdrage levert aan vergaderingen en andere vormen van schooloverleg en aan werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de school goed te laten functioneren
• een bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school

6. Competent in samenwerken met de omgeving

De leraar vo en bve moet contact onderhouden met de ouders of verzorgers van de leerlingen/deelnemers en met collega’s van (leer)bedrijven en instellingen waar zijn school voor het onderwijs en de leerlingen-/deelnemerszorg mee samenwerkt. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn professionele handelen en dat van anderen buiten de school goed op elkaar afgestemd zijn. Bovendien moet hij er aan meewerken dat de samenwerking van zijn school met die bedrijven en instellingen goed verloopt.
Zo’n leraar zorgt ervoor dat:
• er een goede communicatie en afstemming is met ouders of verzorgers van de leerlingen/deelnemers
• er – in overleg met de leerling – een goede communicatie en afstemming is tussen school, leerling en bedrijven of instellingen waar de leerling (in het kader van zijn opleiding) mee te maken heeft
• er een doeltreffend gebruik gemaakt wordt van het professionele netwerk van de school als het gaat om de opleiding van de leerling of de zorg voor de leerling
• hij de contacten namens de school op een verantwoorde en zorgvuldige wijze onderhoudt met de omgeving van de school

7. Competent in reflectie en professionele ontwikkeling

De leraar vo en bve moet zich voortdurend verder ontwikkelen en verder professionaliseren.
Een leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo’n leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren.
Zo’n leraar:
• Weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat
• Heeft een goed beeld van zijn eigen competenties, zijn sterke en zwakke kanten
• Werkt op een planmatige manier aan zijn verdere ontwikkeling
• Stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid van zijn school en benut de kansen die de school biedt om zich verder te ontwikkelen



Lijst van gedrag voor beginnende studenten in de praktijk per competentie

1. Interpersoonlijk competent

• Contact met leerlingen: Heeft amper zicht op wat leerlingen bezighoudt. Mijdt lastige leerlingen en situaties. Leidt (en lijdt).
• Communicatie: Communiceert moeizaam en luistert niet goed. Is eigen en andermans emoties niet de baas.

2. Pedagogisch competent

• Leeromgeving: Het (niet) handelen in de klas bevordert geregeld eerder chaos dan orde. Laat gedrag vrijwel volledig leiden door het groepsgebeuren.
• Leerlingen: Heeft vooral ook voor ‘de klas’ en amper voor individuele leerlingen.

3. Vakdidactisch competent

• Vakkennis: Loopt geregeld op tegen tekort aan inhoudelijke kennis. Volgt de inhoudelijke lijn van het schoolboek. Beargumenteert inhoudelijke keuzes niet. Schakelt amper tussen abstract en concreet. Maakt het vak (nog) niet aantrekkelijk voor leerlingen, is (nog) niet bezig met de vraag naar relevantie.
• Leeractiviteiten: koppelt leeractiviteiten niet aan leerdoelen. Is weinig gericht op leeropbrengst. Gebruikt vrijwel alleen aanbiedende werkvormen.
• Differentiatie: Maakt amper onderscheid tussen leerlingen. Spijkert bij met standaardoefeningen.
• Evaluatie: Gebruikt toetsen en correctiemodellen van collega’s of het schoolboek.



4. Organisatorisch competent

• Leeromgeving: Geeft opdrachten zonder doelen en verwachtingen. Bereidt alleen eigen aandeel in de les voor. Heeft sporadisch overzicht tijdens de les.
• Planning: Onrealistisch en weinig flexibel in de planning. Organisatie-eenheid in de les.

5. Competent in het samenwerken met collega’s

• Delen en deelnemen: Heeft vrijwel alleen contact met spd. Loopt (observerend) mee in een team. Verkent het pedagogisch-didactisch klimaat.
• Grenzen: Ondergaat werkdruk zonder grenzen aan de geven.

6. Competent in het samenwerken met de omgeving

• Doelmatig contact: Schrikt terug voor contact met de omgeving. Levert als gesprekspartner nog nauwelijks constructieve bijdragen.

7. Competent in reflectie en onderzoek ten dienste van ontwikkeling

• Zelfbeeld: Heeft nog geen realistisch beeld van eigen sterke en zwakke kanten.
• Reflecteren: Reflecteert nog amper op het eigen handelen.
• Onderzoeken: Onderzoek met betrekking tot de beroepspraktijk is nog geen punt van overweging in het dagelijks handelen als docent.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten